Wilhelmina Drucker heeft bij leven, en nog lang nadien, verguizing én bewondering gewekt. De verguizing kwam eerst. Vrijwel meteen nadat zij in 1889 de Vrije Vrouwenvereeniging (VVV) had opgericht, organiseerde de politieke familie waar zij zich door die stap onafhankelijk van opstelde – de socialistische beweging – een haatcampagne die ongekende proporties aannam. In den beginne ging het nog om goedmoedige spot, maar al snel vergiftigden kwaadaardige laster, vuile verdachtmakingen, onfrisse scheldpartijen de verhoudingen. En dat jarenlang. Andere groepen – katholieke woordvoerders, keurige Huisvrouwen, lollige cabaretiers – haakten al snel aan. ‘Vrije vrouw’ werd zo als vanzelf een pejoratieve aanduiding voor feministe.
Maar Drucker hield, met haar getrouwen, stand. En al bestond er allerlei hoeken van de vrouwenbeweging lang reserve tegen deze onklassicifeerbare feministe – platpratend, geen blad voor de mond nemend, on-ladylike de confrontatie zoekend (viswijf!), maar tegelijk naar uiterlijke en verschijning een dame en evident financieel onafhankelijk (bourgeoise!) – haar principiële feminisme en loyaliteit aan de zaak dwongen ook eerbied en bewondering af. Daarvan hebben feministen van allerlei snit getuigenis afgelegd, in brieven, artikelen, huldebetonen, herinneringen.
Die beide kanten in kaart te brengen, is wat we hier hopen te doen. Dat zal iets van Drucker zichtbaar maken, maar meer nog van de tijd waarin zij leefde, waarin heel langzaam, en onder veel weerstand uit allerlei kring, de feministische opvattingen waar zij voor stond ingang vonden.