De toon van Evolutie werd in 1895 voorwerp van discussie in de vrouwenbeweging. De aanleiding was een bericht dat eind augustus in het blad verscheen: Evolutie. Weekblad voor de vrouw bestond nu ruim twee jaar, maar had niet voldoende abonnees weten te krijgen om uit de kosten te komen. ‘God Mammon gebiedt ons henen te gaan en God Mammon moet worden gehoorzaamd’, zo eindigde de aankondiging van de redactie dat het blad per 1 oktober zou ophouden te bestaan.[1]
Centraal orgaan
Toch was er nog een uitweg. Naast de door Wilhelmina Drucker opgerichte Vrije Vrouwenvereeniging (VVV, 1889) waren er in de tussentijd andere organisaties ontstaan met min of meer verwante doelstellingen: de onderwijzeressenvereniging Thugatêr (1893), de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht (VVK, 1894), de Groningse Vrouwenbond (1894), het Comité tot verbetering van den maatschappelijken en den rechtstoestand der vrouw in Nederland (1894) en de Rotterdamse Vereeniging ter behartiging van de belangen der vrouw (1895). Vandaar dat de redactie, die bestond uit Wilhelmina Drucker en Dora Schook-Haver, die zomer het plan opwierp om Evolutie voort te zetten als gezamenlijk orgaan van een aantal van die verenigingen.[2]
Dat plan leverde wel enkele sympathiebetuigingen op, maar zeker niet van de kant van het Comité. De acht leden daarvan (vier heren, allen juristen, en vier dames uit de betere kringen) stemden tegen de gevraagde steun. Een van de genotuleerde argumenten luidde dat Evolutie
onder de tegenwoordige redactie niet geheel aan de eischen van een beschaafd vrouwenblad voldoet en men toch geene kans ziet deze redactie door eene andere te vervangen. Het ontbreekt deze redactie niet aan belangstelling en warmte van overtuiging maar taal en stijl zijn niet geschikt […].[3]
Wel voelden de leden van het Comité voor de oprichting van een geheel nieuw, centraal vrouwenblad. Bijgevolg kregen enkele maanden later een aantal vrouwenverenigingen de uitnodiging twee leden af te vaardigen naar een bijeenkomst ten huize van de voorzitster van het Comité, Jeltje de Bosch Kemper, ‘ter bespreking van de wenschelijkheid en de mogelijkheid om een orgaan der vrouwenbeweging hier te lande in het leven te roepen’.[4]
Minder beschaafd
Inmiddels had de noodkreet van de redactie wel zoveel donaties voor Evolutie opgeleverd dat het einde kon worden uitgesteld, terwijl de optie om het voort te zetten als gezamenlijk blad van een aantal vrouwenverenigingen verder werd verkend. Maar in de discussie daarover bleek dat toon en stijl van het blad niet naar ieders smaak waren. De uitnodiging van de redactie aan die critici om dan kopij te leveren en zo meer ‘afwisseling in stijl en denkbeelden’ in het blad te krijgen,[5] hielp daar niet tegen. Degenen die het blad niet ‘beschaafd’ genoeg vonden, wilden er namelijk eenvoudigweg niets mee te maken hebben.
Wat bedoelde men precies als men de toon van artikelen te ‘ruw’ vond?[6] Een aanwijzing is te vinden in de verhalen over die vergadering van 21 december 1895, bij Jeltje de Bosch Kemper thuis aan de Roemer Visscherstraat bij het Vondelpark. Er zijn geen notulen van overgeleverd, zodat we het moeten doen met wat er een week later over in Evolutie werd gerapporteerd – uiteraard niet onpartijdig en bovendien uit de tweede hand, want de redactrices Drucker en Schook-Haver waren er zelf niet bij geweest. Cato Beyllonse-Peyra, die er wel was, blikte pas tien jaar later op de bijeenkomst terug.[7]
Van de zeven vertegenwoordigde verenigingen waren er vier die niet Evolutie wilden steunen maar een nieuw blad oprichten. Behalve het Comité waren dat de Groningse Vrouwenbond, de Nederlandsche vrouwenbond tot verhooging van het zedelijk bewustzijn en de onderwijzeressenvereniging Thugatêr: ‘De afgevaardigde van de laatste vereeniging beweerde zelfs, dat het voor de vrouwenzaak wenschelijk was, dat de naam Evolutie geheel verdween, omdat het blad soms zulke vuile artikelen bevatte.’ Volgens de samenvatting die in Evolutie stond, zou het nieuwe blad er een moeten worden dat ‘niet op de mannen mocht schelden, de vrouwen niet in de hoogte mocht steken, geen artikelen over het sexueele leven mocht bevatten.’[8]
Er was dus onmiskenbaar meer aan de hand dan dat Evolutie eenvoudigweg te radicaal was voor een meer gematigde richting binnen de vrouwenbeweging. Ook dat het weekblad, zoals Johanna Naber later schreef, ‘al te zeer droeg den persoonlijken stempel van twee der redactrices Wilhelmina Drucker en Theodora Schook Haver’[9] was niet het hele verhaal. Zo lang er nog geen grondige analyse bestaat van de eerste twee à drie jaargangen van het blad weten we niet zeker wat er precies aanstoot gaf. Wat hier volgt is één voorbeeld uit diezelfde zomer van 1895. Mogelijk is het een vingerwijzing.
Diamantbewerkerscongres
In augustus stond er in de rubriek ‘Binnen de grenzen’ van Evolutie over het aanstaande Internationaal Congres van Diamantbewerkers een bericht waarvan de zinsbouw de hand van Wilhelmina Drucker verraadt. Ze had in de beschrijvingsbrief van het congres gelezen dat de Christelijke Diamantbewerkersvereeniging, afdeling van Patrimonium, een voorstel had ingediend tot beperking van vrouwenarbeid in het diamantvak. Nu hoopte ze dat er in de Brillantsnijdsters- en snijdersvereeniging, die daartegenover invoering van gelijk loon bij gelijke arbeid voor man en vrouw had voorgesteld, ‘krachten zijn die zoodanig weten te verdedigen de belangen der vrouwen, dat deze niet worden het kind van de rekening’.[10] Twee weken later volgde in dezelfde rubriek een verslag van de bespreking van het desbetreffende agendapunt op het congres. Aangezien dit gedetailleerder was dan wat de dagbladen erover hadden gerapporteerd, kunnen we concluderen dat Drucker er die dag in het Paleis voor Volksvlijt zelf bij was geweest.[11] Ze liet het ook niet bij een feitelijk verslag van wat er was gezegd, maar gaf er uitgebreid commentaar bij.
Allereerst was de afgevaardigde van Patrimonium aan de beurt. Hij had gezegd dat de roeping van de gehuwde vrouw niet het diamantvak was, waarbij Drucker zich afvroeg: ‘hoe weet zoo een man dat? Nergens in den Bijbel toch staat iets daarvan geschreven.’[12] Meisjes hoorden volgens hem niet in de fabriek. Dat zou geen goede leerschool zijn, aangezien de taak van de vrouw in het huishouden lag. Bovendien beconcurreerden vrouwen de mannen door een lager loon te vragen dan zij. Hierbij was het commentaar van Drucker:
Zou zoo een orthodoxe Bijbelman, debiteerende dergelijk grof egoïsme, geen oogenblik gevoelen, dat wat hij daar verdedigt is schenden van menschenrecht, aan krankzinnigheid grenzende ijdelheid? Hij, de man, die bijna nooit verblijft in zijn huis, hetzelve ontvliedt om te toeven in vereenigingen, clubs, congressen, en wat dies meer zij, hij vergt dat daar zal zijn het hele etmaal lang een wezen dat slechts denkt aan hem, werkt voor hem dien zij gedurende dien tijd wakende slechts zal zien één uur, hoogstens twee. Schenkt die geloovige zijn Heer zooveel aanbidding?[13]
Voor gelovige lezeressen, hoe feministisch ook, was dit sarcasme waarschijnlijk al te veel van het goede, maar het vervolg van Druckers commentaar maakte het nog een graadje erger. Mikpunt daarvan was de Antwerpse afgevaardigde Roos, die het voorstel van Patrimonium was bijgevallen. Ook hij vond dat de plaats van de vrouw in de keuken was en niet in de fabriek. Daar zou zij volgens hem bovendien niet fatsoenlijk kunnen blijven. Dit vanwege de ontuchtige praatjes die er gedebiteerd werden. Drucker wierp daartegenin:
waartoe dienen die immoreele gesprekken, gevoerd door meest getrouwde mannen, zoo zij niet zijn ter opwekking van de zoogenaamde huwelijksplichten? Worden zij niet gehouden over de vrouw? Is zij daarbij niet het uitgangspunt? Zelfs de heer Roos zal zeker niet willen dat men er anders over denke. Welnu, waar de vrouw is het onderwerp van gesprek, kan, mag zij ook tegenwoordig zijn.[14]
‘Vuile’ taal was dit strikt genomen natuurlijk niet, maar Drucker schreef hier wel over dingen waarover zij zich als vrouw niet geacht werd uit te laten - laat staan ze in het openbaar te bespreken - als ze voor ‘beschaafd’ wilde doorgaan. (Ter vergelijking: Henri Polak, de voorman van de Nederlandse diamantbewerkersbond, had het in zijn verslag van ditzelfde optreden van de Antwerpse afgevaardigde slechts omfloerst over de ‘hygiënische en moreele gronden’ waarop Roos algehele afschaffing van vrouwenarbeid had bepleit.[15]) Het zou kunnen zijn dat dit soort artikelen, waarin de dubbele seksuele moraal niet alleen abstract, maar ook in al zijn concreetheid werd ontleed en aangeklaagd, maakte dat nogal wat feministen moeite hadden met Evolutie.
Het vervolg
Hoe liep het af met het plan voor een centraal, feministisch blad? In januari 1896 besloot de VVK niet het nieuwe blad, maar Evolutie te steunen, zodat dat op 1 april 1896 de vierde jaargang inging als Weekblad voor de vrouw. Orgaan van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht en de Vrije Vrouwenvereeniging. Na een paar maanden liep de samenwerking tussen de oude Evolutie-redactrices en de VVK-vertegenwoordiging echter al spaak. Titia van der Tuuk had iets dergelijks voorzien toen zij had geschreven: ‘Er is altyd veel tegen, om zich in connectie te stellen met een reeds bestaand blad; men kan nooit de zaken zoo regelen, als men het meest bevorderlyk zou achten aan zyn doel.’[16]
Evolutie bleef toch bestaan, maar dan, met ingang van de vijfde jaargang, 7 april 1897, als tweewekelijks blad en niet als orgaan van welke vereniging dan ook. Ernaast verscheen vanaf oktober 1896 twee keer per maand Belang en recht. Orgaan van het Comité tot verbetering van den Maatschappelijken en den Rechtstoestand der Vrouw in Nederland, van de Vereenigingen “de Vrouwenbond” te Groningen en “Thugatêr” te Amsterdam. De VVK ging een eigen Maandblaadje uitgeven en de Nederlandsche Vrouwenbond tot Verhooging van het Zedelijk Bewustzijn behield het eigen Orgaan. Het gedroomde centrale blad van de Nederlandse vrouwenbeweging is er dus nooit gekomen. En nu Wilhelmina Drucker Evolutie weer in eigen beheer had, hoefde ze de toon ervan niet te matigen.
[1] ‘Bericht’, Evolutie 3, 22 (28-8-1895).
[2] ‘Bericht’, Evolutie 3, 25 (18-9-1895); brief 5-8-1895 van Th.P.B. Schook-Haver aan Bestuur De Vrouwenbond, Archief Vereeniging ‘De Vrouwenbond’ Groningen, inv. nr. 64, collectie IAV in Atria.
[3] Notulen van vergadering 16-9-1895, Archief Vereeniging tot Verbeetering van den Maatschappelijken en den Rechtstoestand der vrouw in Nederland, inv.nr. 2, collectie IAV in Atria.
[4] Brief 16-12-1895 van H.H. Scholten-Commelin, Archief Vereeniging ‘De Vrouwenbond’ Groningen, inv. nr. 64, collectie IAV in Atria.
[5] ‘Bericht’, Evolutie 3, 26 (25-9-1895); ‘Bericht’, Evolutie 3, 27 (2-10-1895).
[6] Notulen van ledenvergadering Vrouwenbond 21-10-1895, Archief Vereeniging ‘De Vrouwenbond’ Groningen, inv. nr. 5, collectie IAV in Atria.
[7] ‘4 October 1905. Rede, uitgesproken door mevr. C. Beyllonse-Peyra’, Evolutie 13, 14 (11-10-1905); Johanna W.A. Naber, ‘Inleiding’, in: Evolutie. Register op den inhoud der eerste 20 jaargangen 1893-1913 [z.p., z.j.] 1-13, aldaar 7-9; Johanna W.A. Naber, Het leven en werken van Jeltje de Bosch Kemper 1836-1916 (Haarlem 1918) 184-186.
[8] ‘Vergaderingen’, Evolutie 3, 39 (28-12-1895).
[9] Johanna W.A. Naber, Het leven en werken van Jeltje de Bosch Kemper (Haarlem 1918) 184.
[10] ‘Binnen de grenzen’, Evolutie 3, 21 (21-8-1895).
[11] ‘Binnen de grenzen’, Evolutie 3, 23 (4-9-1895); ‘Binnenland. Int. Congres van Diamantbewerkers (Vervolg)’, Algemeen handelsblad 27-8-1895 (ochtendblad); ‘Stadsnieuws: Internationaal congres van diamantbewerkers’, Het nieuws van den dag 28-8-1895.
[12] ‘Binnen de grenzen’, Evolutie 3, 23 (4-9-1895).
[13] ‘Binnen de grenzen’, Evolutie 3, 23 (4-9-1895).
[14] ‘Binnen de grenzen’, Evolutie 3, 23 (4-9-1895).
[15] ‘Internationaal Congres van Diamantbewerkers’, Weekblad ANDB 6-9-1895.
[16] Brief 22-2-1896 van Titia [van der Tuuk] aan Agathe [van der Tuuk], Archief Vereeniging ‘De Vrouwenbond’ Groningen, inv. nr. 64, collectie IAV in Atria.