W. van Itallie-van Embden

W. van Itallie van Embden

Begin en einde van een interview tusschen mevr. W. van Itallie van Embden en mevr. W. Drucker

Onder ’t zoeken naar het huisnummer in den langen straatbuitenweg, die nog niet groote-stad was, en niet langer dorp, stelde ik mij haar voor de „strijdster”, zooals ze in mijn jonge jeugd uit de geïrriteerde gesprekken der volwassenen, voor mijn wat beangste oogen verscheen. Een soort vrouwelijke boeman, geweldig navolgster van Mina Krüseman - die voor de ouderen het hoogtepunt van rumoerige onvrouwelijkheid verpersoonlijkte - met naast haar mevrouw Haver, en in de verte snel aanstormend Aletta Jacobs. Een quartet, waarmee ik als geestelijke verschijning, in mijn nevelige overpeinzingen niet goed raad wist, maar dat je, in zijn lichamelijke incarnatie als „fijnvoelende jonkvrouw” een flink eind uit den weg behoorde te blijven.

Toen ik Mina Drucker een dertigtal jaren later ontmoette op vergaderingen.... hoe sloeg toen de werkelijkheid dat valsche beeld aan stukken ! Een waardige vrouw, met een diepe, innerlijk bewogen stem, die niet te veel sprak, maar goed, en de aandacht boeide van welke soort vergadering ook. ’t Laatst mocht ik met haar meewerken bij ’t opstellen van ’t rapport „Moederschapszorg”, uitgaande van den Vrouwenraad. Leden o.a.: mevrouw Doorman -Kielstra, ds. Heldring, Dr. van Bruggen, mevr. Cohen Tervaart, Mr. Frida Katz, mej. Dudok van Heel. De tijden waren veranderd! Als een symbool bijna schijnt de samenstelling van deze commissie, waarin de oude strijdster een zoo geëerd en zoo aandachtig toegeluisterd lid was.

---

„Evolutie heeft u geen aardsche schatten opgebracht!”

„’t Heeft zichzelf nooit bedropen. Toen we begonnen kostte de oplaag per maand dertig gulden; nu tachtig, ’k Wil het volhouden. Als ik niet al te lang meer leef, kan dat ook. Maar och, mijn pleizier er in is weg, na Haver’s dood. Hoe dankbaar ben ik om haar, dat ze zoo vroeg stierf; hoeveel wereldleed is haar bespaard gebleven. We hebben ’t zien aankomen. We hebben getracht te waarschuwen. De menschen begrijpen eerst op ’t oogenblik, dat de boel misloopt. We zagen de botsing naderen; de overbevolking riep die automatisch op.”

„Uw strijd voor de beperking der geboorten.”

„Er zijn te veel menschen. Ze kunnen niet allen voldoende verdienen om te leven. De industrieën worden opgezweept, de behoeften geprikkeld Er is een grens. De staatslieden hopen: „’t zal nog wel rouleeren.” ’t Zal wéér botsen. Ook binnen de klassen, tusschen de individuen. In letterlijk alle vakken heerscht een beangstigend „te veel” aan aanbod. En toch drijven de „ethischen”, de „godsdienstigen”, de gedachteloozen al maar naar groote gezinnen. Een dure, dure verblinding.

Gemakkelijk ontsprongen de woorden uit de voedende bron van denken en voelen. De oogen keken vér als door de muren heen. „Systemen : socialisme, bolsjewisme, facisme, ze zullen niet helpen. Menschen blijven menschen, onder élk systeem ; je kunt ze niet in bepaalde vormen gieten. En de beste moeten leven, niét de zwaksten. Dat vergeten de hervormers! Zij rekenen naar de besten. Daar zit de tragische fout.”

Een zwijgen. De ver-ziende oogen ontdekten de kamer weer, en daarin het bezoek. „Nu heb ik u wel genoeg verteld, Feitelijk veel te veel. U weet: geen publicatie bij mijn leven. Geen reclame. Later? Acht u het nuttig? Een vaarwel van over het graf ? In géén geval een mooie peroratie, mevrouw. Ik haat die onderlinge vrouwenophemelarij: „vlei je mij, ik vlei je weer.” - Wilt u gaan ? Wat hebt u daar een aardig dasje, met de flobertsteek gebreid. Stop het goed in; ’t is buiten koel”.

Geen peroratie. Een eerbiedige afscheidsgroet aan den „mènsch”, die is heengegaan.

Laatst aangepast: 09 april 2025