A. B. Scheltema Beduin-Hesterman
Art. 1053 B. W.
„Getrouwde vrouwen, minderjarigen, zelfs wanneer deze handligting hebben bekomen, onder curatéle gestelde personen, en alle degenen die onbevoegd zijn om verbindtenissen aan te gaan, mogen geene uitvoerders van uiterste wilsbeschikkingen zijn.”
Dit weinig gracieuse artikel, waarbij de getrouwde vrouw wordt gelijkgesteld met kinderen en onder curateele gestelden, las mijn man mij voor naar aanleiding van het bericht, dat Mevrouw Wilhelmina Drucker bij een olographisch testament van 24 Februari 1920 mij tot mede-executrice had benoemd in haar nalatenschap. In een noot onder aan den brief, dien de notaris mij zond, stond:
„Zooals u vernomen zult hebben, kan een getrouwde vrouw volgens de Wet geen executrice zijn. Voor de goede orde meende ik U van het bovenstaande toch mededeeling te moeten doen.”
„Voor de goede orde.”
Diep ontroerd was ik, toen ik vernam, dat de groote, de vereerde vrouw mij waardig had gekeurd voor een dergelijken post van vertrouwen!
In den moeilijken tijd van den oorlog tusschen 1917 en 1919 had ik als Secretares, zij als Presidente van het Vrouwencomité voor de Distributie, bijna dagelijks met haar verkeerd; moeilijke vraagstukken samen behandeld, brieven, meest aan de regeering, geconcipieerd, en steeds had mij verbaasd, haar uitgebreide en grondige kennis van verhoudingen en wetten. Voortdurend vraagde ik mij af, hoe ’t mogelijk was, zóó juist de beweegredenen van anderen te doorgronden, en zóó logisch gevolgtrekkingen te maken uit de daden en uitingen van anderen. Hiervoor had zij een zesde zintuig, dit was ook het geniale in Wilhelmina Drucker. En toch, ondanks haar scherp verstand en welversneden pen, hield ze „personen” en „zaken” volmaakt gescheiden. Wie zoo na met haar in kennis kwam, moest wel haar vereeren en bewonderen!
En die vrouw rekende mij de eer waardig, de uitvoerster van haar uiterste wil te zijn!
Maar was dat wel zoo?
Zou Mevrouw Drucker, die de Wet zoo door en door kende, vooral die wetten, waarbij de vrouw wordt achtergesteld, Artikel 1053 B. W. over ’t hoofd hebben gezien ?
Dat is bijna niet te denken, ik vermoed dat haar uiterste wilsbeschikking veel meer het doel had, nog na haar dood, schrijnend te laten voelen, hoe de wet hier de getrouwde vrouw achterstek bij de ongehuwde en... . de weduwe.
Het testament was bijna 6 jaar oud; had ik in dien tijd het ongeluk gehad mijn man te verliezen, dan zou ik wel gerechtigd geweest zijn als executrice op te treden, thans ben ik onmondig.
Hier wordt voor de zooveelste maal bevestigd, dat vrouwen het achterstellen door de wet het best voelen, als het haar eigen belangen raakt.
Ligt het niet op den weg van den Nationalen Vrouwenraad deze kwestie eens te bekijken? Is er wel aan gedacht door hen, die trachten de huwelijkswetten veranderd te krijgen?