"Bij de business meetings (...) steeds groote belangstelling. De kleine zaal van het Concertgebouw schier altijd vol. Gloedrijk, opwekkend, levendig, leerzaam, vooral wat de Engelschen daar aanbrachten. Wat moeten de Engelsche vrouwen hebben verdragen en geduld, eer een dame als J.O. Ford langs den weg trekt als sandwich-woman! Even stokte dan ook haar stem toen zij vertelde van dien eersten gang door de straten, waarbij de mannen joelden en jouwden, maar later den hoed lichten, getroffen door zooveel moed, zooveel tenaciteit. Toen aan het officieel diner Fawcett sprak van een dame die de straat-propaganda verafschuwde, haar deed huiveren en sidderen, maar die toch medeging met den optocht, zei de kalme, elegante, in elk harer bewegingen ladylike Ford tot ons: zoo is het in Engeland allerwege. Ieder rilt, grilt van de straat-propaganda ... maar ieder gaat. Wij zijn gedreven tot het uiterste.
(...)
Zestig jaren lang hebben de Engelsche vrouwen gewerkt voor haar recht op hoogst conventionneele wijze; zij hebben gegeven haar kracht en haar geld aan de partij die zij geloofde, dat het wel met haar meende en zie, nu deze op het kussen was, dacht zij niet meer aan de gedane beloften, spotte met de dwaze maagden die haar olie hadden verbrand ten profijte van hen, liberalen. Moedeloos waren geworden de ouderen van dagen, zij tot het laatste oogenblik zoo vol energie en wilskracht; met de houding der liberalen was gekomen een de-illusie die dreigde te worden tot wanhoop, degoût, stompzinnige gevoelloosheid. Dat heeft naar voren doen treden de Anny Sanderson’s. De droefheid der ouderen maakte eenvoudige meisjes tot heldinnen. Teloor zou gaan een halve eeuw arbeid, moeite, opoffering ... en overwinnen zou het onrecht! Teruggedrongen zou worden de rechtmatige eisch der vrouw tientallen van jaren! Dat mocht niet! Dat kon niet! Het convenable, zestig jaar gesproken woord drong niet door tot de regeering, evenmin tot de massa; iets anders dus noodig. Zij doorsnuffelden de Engelsche historie, leerden wat den wetgever had doen buigen voor de mannen en zij volgden deze na, flauwtjes, schaduwachtig, maar toch een weinig. Verre van haar moord, brand, plundering, de gewone brute middelen, waarmede de man dring-dwingt de autoriteiten. Zij dwongen alleen het oog zich op haar te vestigen, de ooren naar haar te luisteren. Daarbij bleven zij steeds binnen de perken der wet. Dat een minister angstig telephoneert om een escorte politie-agenten en tusschen hen door in een auto springt om te ontkomen aan vier voor zijn deur geposteerde vrouwen, die hij niet durft ontvangen, pleit niet tegen die vrouwen, maar maakt den hoogwaardigheidsbekleeder, die zoo weinig zijn waardigheid weet hoog te houden, tot ridder van de droeve figuur. Met trots, betraden de jongeren de gevangenis, wetende, dat dit den ouderen weder zou bezielen met nieuwen geestdrift.
Nooit zei Mrs Despard, de grijze, maar intens nog zoo jeugdige strijdster, nooit hebben wij overtreden Engelands wetten; alleen maar de politie-verordeningen. Wij strijden niet voor of tegen eenige partij, alleen tegen de Regeering, die ons behandelt als overwonnenen, van ons eischt geld en plichten, maar daartegenover niet stelt ook maar eenig recht. Men moet gehoord hebben Despard, Billington Greig, Anny Anderson, die vrouwen, heroïnen der geschiedenis, naar hier gekomen om zich te verdedigen tegen allerwege haar vervolgd hebbenden laster, om eenigszins te beseffen de opwekking welke van haar uitgaat, te begrijpen wat de vrouw der toekomst haar verschuldigd is, maar ook hoe diep zij zijn gegriefd door het oordeel der wereld, wier werk het nu eenmaal is te knotten wat hoog staat. Toch hebben die vrouwen nog niet alles verteld wat zij hebben geleden en men moet gelezen hebben The convert om te weten, dat in het hoogst zedelijke Engeland, de schoften, die haar arresteerden, haar mishandelden als sekse.
Men moet gehoord hebben de suffragettes om te begrijpen wat suggestie uitgaat van die vrouwen, eenvoudig in taal, geen oogenblik overdreven, slechts enkele momenten satirisch of wel humoristisch, alleen maar waar, en in haar waar-zijn uiting gevende aan een eeuwen oud-zijnde, slechts op geweld berustende verdrukking, men moet ook geweest zijn in de kleine zaal van het Concertgebouw op dat moment om zich een denkbeeld te kunnen vormen van het enthousiasme, opgewekt door die vrouwen. O zeker, er zullen daar geweest zijn, neen er waren er – wij hebben reeds gewezen op Mevr. Wijnaendts Francken-Dyserinck – die haar hadden veroordeeld, haar hadden genoemd onzinnige wezens, schandvlekken harer seksen, in enkele oogenblikken verwoestende den arbeid van een halve eeuw, maar niemand harer die naar voren trad om haar dat te zeggen van aangezicht tot aangezicht. Wie heeft er zelfs aan gedacht! Wie zou er zelfs aan hebben durven denken te ageeren tegen die vrouwen, lief of eerbiedwaardig, met in blik en stem de heilige overtuiging, dat het zóó moest zijn, niet anders kon! Imponeerende door de schier simpelheid waarmede zij gewaagden van ondergane vernederingen, spot, hoon, gevangenis, ging de wrok, misschien voor haar gevoeld, over op een regeering die het zoover liet komen, op de mannen die terwille van een Parlementszetel de vrouwen hadden belogen, bedrogen, jaren en jaren lang. Eén electrische stroom ging door aller brein: wat zijn wij bij die vrouwen? Wat hebben wij gedaan tegenover haar? Hoogstens gegeven wat tijd, wat geld, wat moeite! Zoo op dat oogenblik de suffragettes hadden willen opgaan naar eenige autoriteit, zouden allen haar hebben gevolgd. Is het wonder, dat een Engelsch minister ze niet durft ontvangen? Wat moet hij zeggen tegenover zooveel waarheid, zooveel moed, zooveel zelfopoffering? Tegenover haar kan hij slechts zijn wat allen tegenover haar waren in die congres-zaal: een nietig wezen te midden van reuzen."
Evolutie 1.7.1908 en 16.7.1908: ‘Congres-indrukken’ (twee fragmenten)
Wie in de negentiende eeuw meer rechten en kansen voor vrouwen opeiste moest tegen het gangbare idee optornen dat het lichamelijke verschil tussen vrouw en man een verschil in taak en roeping met zich meebracht – en dat dit in de werkelijkheid van de omgang tussen de seksen ook voortdurend werd bewezen. Wilhelmina Drucker dacht er radicaal anders over: dat verschil was het resultaat van de, onnatuurlijke, gescheiden opvoeding van meisjes en jongens. ‘Coëducatie’ was het alternatief: samen in de klas op school.
Daarbij hoorde ook gelijke seksuele voorlichting. En dat, gebaseerd op eenzelfde seksuele moraal voor meisjes en jongens. Meisjes hadden in die tijd immers in onschuld een bruidegom af te wachten, jongens konden zich voor hun huwelijk seksuele rechten veroorloven. (In bordelen of bij schijn-heilige meisjes en vrouwen). Drucker vertoonde vooral op het terrein van de huichelarij in seksuele zaken haar sarcastische kunsten.
Evolutie, het blad van Wilhelmina Drucker en Theodore Haver, maakte zich in mei 1894 druk over de intrekking van een zeven dagen oud besluit van de gemeenteraad van de toenmalige – nu bij Amsterdam getrokken – gemeente Nieuwer-Amstel. De titel van het stuk: ‘De onschuld der jongens in gevaar.’ Zowel Drucker als Haver kan het hebben geschreven, maar ze waren het altijd eens met elkaar.
De gemeenteraad had met negen tegen acht stemmen besloten om meisjes toe te laten op de driejarige HBS. Daarna hadden enkele ouders gemeld dat ze, ‘van wege de zedelijkheid’, hun zonen niet naar de HBS zouden laten gaan. De raad ging om. Er was een lumineuze oplossing: de meisjes mochten komen buiten de uren dat de ingeschreven jongens werden onderwezen. Op de uren dus dat de onderwijzer al zat te knikkebollen na de reguliere lesuren aan de jongens, aldus Evolutie. ‘Niet ter wille van de onschuld der meisjes mag de school geen gemengde zijn, maar ter wille van de onschuld der jongens’.
Om hoeveel meisjes ging het eigenlijk? Het ging om acht meisjes, die ‘moesten wijken’ voor twee jongens. Welnu, de pen van de verontwaardigde Evolutie-redactrice was nog niet leeg. ‘Mahomet zei: een man staat gelijk aan twee vrouwen: N. Amstels Bestuur: een jongen staat gelijk aan vier meisjes.’ Nog even en het gemeentebestuur zou afkondigen ‘dat de vrouwen, vertegenwoordigsters van Satan, niet meer ongesluierd de weg mogen betreden, opdat haar van wellust zwijmelende blikken, de kuischheid der mannen niet mogen verstrikken.’ En wat moesten die vroede vaderen van Nieuwer-Amstel zich bij het nemen van dit besluit ter wille van de zedelijkheid geschaamd hebben over hun vader, ‘die de onzedelijkheid zoover heeft gedreven van niet alleen in één vertrek met een vrouw te verblijven, maar zich zelfs zoover heeft vergeten van één sponde met haar te deelen.’